VAKnieuws 2021
sorteer op datum sorteer op nummer | |
---|---|
21063
Antwoord op prejudiciƫle vragen rond uitstapjes en vakanties van uithuisgeplaatst kind met pleegoudersHoge Raad der Nederlanden, 21-05-2021 ECLI:NL:HR:2021:748 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingJeugdrecht 392 Rv, 1:262b BW, 1:265b BW Rechtsvraag
Bij uithuisplaatsing in een pleeggezin behoort tot de taken van de pleegouders als hiervoor in 2.11 omschreven in beginsel ook het nemen van beslissingen over uitstapjes en vakanties met de minderjarige. Hiervoor behoeven de pleegouders dus geen toestemming van de met het gezag belaste ouders. Wel oefent de gecertificeerde instelling gedurende de uithuisplaatsing toezicht uit en dient zij aandacht te besteden aan het verbeteren van de mogelijkheden van de ouders met gezag om de minderjarige zelf te verzorgen en op te voeden opdat uithuisplaatsing niet langer duurt dan noodzakelijk. In dat kader dient de gecertificeerde instelling ook ervoor te zorgen dat een omgangsregeling tussen de ouders met gezag en de minderjarige wordt nageleefd. Om deze taken te kunnen uitoefenen, dient de gecertificeerde instelling te kunnen ingrijpen indien de uitvoering van een omgangsregeling van de minderjarige met de ouders met gezag wordt geraakt door een door de pleegouders voorgenomen uitstapje of vakantie met de minderjarige. (vraag 1:) In het licht van het voorgaande dienen de pleegouders een voorgenomen uitstapje of vakantie met de minderjarige binnen of buiten Nederland aan de gecertificeerde instelling te melden indien de uitvoering van de omgangsregeling van de minderjarige met de ouders met gezag daardoor wordt geraakt, opdat de gecertificeerde instelling hiervoor toestemming kan verlenen of weigeren, met als uitgangspunt het belang van de minderjarige. Voorgenomen uitstapjes en vakanties met de minderjarige binnen of buiten Nederland die de omgangsregeling van de minderjarige met de ouders met gezag niet raken, behoeven de pleegouders niet aan de gecertificeerde instelling te melden en daarvoor behoeven zij geen toestemming te verkrijgen, tenzij de gecertificeerde instelling de pleegouders heeft laten weten dat – gezien haar toezichthoudende taak – ook daarvoor haar toestemming vooraf moet worden verkregen. Het voorgaande doet niet af aan de regels ter preventie van internationale kinderontvoering die gelden voor het reizen naar het buitenland met een minderjarige. (vraag 2:) Geschillen over de hiervoor bedoelde kwesties betreffen de uitvoering van de ondertoezichtstelling en kunnen aan de kinderrechter worden voorgelegd op grond van art. 1:262b BW.
Binnenkort:
Praktijkcursus Jeugdbeschermingsrecht |
|
21079
Tijdig inroepen nietigverklaring ontslag op staande voetHoge Raad der Nederlanden, 21-05-2021 ECLI:NL:HR:2021:747 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingArbeidsprocesrecht Rechtsvraag Wat is de termijn voor tijdige inroeping van de nietigverklaring bij ontslag op staande voet? OverwegingIngevolge art. 7:686a lid 4, aanhef en onder a, BW vervalt – voor zover thans relevant – de bevoegdheid om bij de kantonrechter een verzoekschrift tot vernietiging van een ontslag op staande voet in te dienen, twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
In dit geval heeft PontMeyer een beroep op de termijn gedaan. De termijn waarbinnen het verzoekschrift ingevolge art. 7:686a lid 4, aanhef en onder a, BW moet worden ingediend, begint op de eerste dag na de laatste dag van het dienstverband (hierna: de laatste werkdag) en loopt af aan het einde van de met de laatste werkdag overeenstemmende dag twee maanden later. De termijn eindigt daarmee in beginsel steeds aan het einde van de dag met hetzelfde nummer als dat van de laatste werkdag, tenzij de maand waarin de termijn afloopt niet een dag met hetzelfde nummer kent omdat zij korter is, in welk geval de termijn eindigt aan het einde van de laatste dag van die maand, een en ander afgezien van de werking van de Algemene termijnenwet |
|
21084
Tijdig inroepen nietigverklaring ontslag op staande voetHoge Raad der Nederlanden, 21-05-2021 ECLI:NL:HR:2021:747 Jurisprudentie - RechtsontwikkelingArbeidsprocesrecht art. 7:686a lid 4, onder a, BW Rechtsvraag Wat is de termijn voor tijdige inroeping van de nietigverklaring bij ontslag op staande voet? OverwegingIngevolge art. 7:686a lid 4, aanhef en onder a, BW vervalt – voor zover thans relevant – de bevoegdheid om bij de kantonrechter een verzoekschrift tot vernietiging van een ontslag op staande voet in te dienen, twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
De termijn waarbinnen het verzoekschrift ingevolge art. 7:686a lid 4, aanhef en onder a, BW moet worden ingediend, begint op de eerste dag na de laatste dag van het dienstverband (hierna: de laatste werkdag) en loopt af aan het einde van de met de laatste werkdag overeenstemmende dag twee maanden later. De termijn eindigt daarmee in beginsel steeds aan het einde van de dag met hetzelfde nummer als dat van de laatste werkdag, tenzij de maand waarin de termijn afloopt niet een dag met hetzelfde nummer kent omdat zij korter is, in welk geval de termijn eindigt aan het einde van de laatste dag van die maand, een en ander afgezien van de werking van de Algemene termijnenwet |